Migrant in het vaderland

Oorlogskind in hardvochtig Nederland

Ineke van Geest kwam in 1946 uit Nederlands­ Indië naar Nederland. In een boek schrijft ze over de ontvangst, het leven erna en hoe ze alles wegstopte. Niet over het Jappenkamp: „Ik heb daar de woorden nog niet voor gevonden.” 

door Harmen van der Werf
De titel van haar boek zegt alles: Migrant in het va­derland. „Voordat ik in 1946 als 10-jarige voet zet­te op Nederland­se bodem, was ik nooit in Nederland geweest. Ik kende het hele land niet. Mijn ouders kwamen uit Nederland, maar ik was in Nederlands-Indië gebo­ren. Nederlands-Indië was mijn land. Ik was dan ook niet, zoals mijn ouders, een repatriant; ik was een mi­grant. Hier moest ik mijn tijd in Ne­derlands- Indië uitwissen. Dat werd er­in gestampt. Op de lagere school in Nederland maakte ik een opstel over de reis per schip van Medan op Suma­tra naar Rotterdam. De juffrouw gooi­de het in de prullenbak. Vanaf dat mo­ment heb ik besloten: ‘Nu zeg ik nooit meer wat’.”

‘Je kunt een kind uit de oorlog halen, maar de oorlog niet uit het kind.’ (Citaat uit boek)

Ineke van Geest stuitte in Nederland op onbegrip, iets wat ze lange tijd geen plaats heeft kunnen geven en wat ze nog altijd ervaart als onrecht­vaardig. „De meeste mensen waren niet geïnteresseerd in wat wij hadden meegemaakt in Nederlands-Indië. Ze wilden hún verhaal vertellen over hún oorlog. Over de hongerwinter in het laatste oorlogsjaar 1944-1945. Over de Jodenvervolging. Wat wij had­den meegemaakt, wat ik had meege­maakt, deed er niet toe. Ik voelde me niet welkom in dit kille land. Ik kwam uit een zonnig, kleurrijk en geurig land. Hier was alles grauw en grijs. Toen ons schip de Nieuwe Wa­terweg opvoer, dacht ik: ‘Mijn hemel, waar ben ik terechtgekomen?’. Ik had het idee weer in een kamp te komen, in kamp Holland.”

‘Ik vroeg mijn moeder wanneer deze vre­de nou eens afgelopen was en wanneer we terug zouden kunnen gaan naar mijn vader, in Indië.’ (Citaat uit boek)

Haar vader was in Nederlands-Indië achtergebleven. Hij was in Leiden op­geleid tot bestuursambtenaar en was ‘overzee’ nog nodig, terwijl Indone­siërs vochten voor hun onafhankelijk­heid. Om het Nederlands gezag te her­stellen, maakten tienduizenden Ne­derlandse jongemannen als dienst­plichtige militairen de reis die Van Geest maakte in omgekeerde richting. „Mijn broertje en ik waren opge­groeid met Indonesische kinderen. Mijn vader werkte op afgelegen plek­ken op Sumatra, waar behalve ons ge­zin geen Nederlanders waren. En toen kwamen de Japanners in 1942. Mijn moeder, mijn broertje en ik kwa­men in een kamp terecht, mijn vader in een ander kamp. De Japanners, dat waren de vijanden. Tot augustus 1945, toen moesten ze ons beschermen te­gen de Indonesiërs, die geen vrienden meer waren, maar vijanden. Niets stond meer op zijn plaats. Ik leefde in een omgevallen boekenkast.” Ze zegt het ‘rationeel’ prima te vin­den dat Indonesië onafhankelijkheid wilde. „Maar emotioneel blijf ik er last van hebben.”

‘Ik heb in een ander land dan mijn ge­boorteland, dat niet meer bestaat, een le­ven moeten opbouwen; een leven tussen twee culturen.’ (Citaat uit boek)

Veel tijd om stil te staan bij de oorlog had niemand in het Nederland van 1945. Het land moest weer worden op­gebouwd. Van Geest ging na de mid­delbare school Nederlands studeren. „Ik hoopte dat ik door die keuze iets van de samenleving waarin ik ver­bleef, zou kunnen begrijpen.” Ze kreeg een baan als docente en had later diverse leidinggevende functies in het hoger onderwijs. Ze trouwde, kreeg twee dochters en scheidde. In 1984 volgde een ernstig auto-onge­luk, wat een waterscheiding in haar le­ven zou betekenen. „In mijn ziekenhuisbed realiseerde ik me dat ik aan de slag moest met mijn oorlogsverleden. Ik was niet buiten be­wustzijn, maar ik zag wel allerlei oor­logstaferelen verschijnen; prikkel­draad, jappenkoppen, gewelddadighe­den. Ik kon mijn verleden niet langer onder het tafelkleed blijven vegen en denken ‘dat komt morgen wel aan de orde’. Nu was het zo ver. Ik leerde dat de oorlog en de gevolgen daarvan on­herstelbaar zijn. Een jeugd krijg je niet terug.”

‘In mij is zo langzamerhand het gevoel tot ontwikkeling gekomen dat iedereen het erger heeft gehad dan ik, dat mijn verhaal er niet toe doet.’ (Citaat uit boek)

Van Geest heeft het besluit genomen met haar oorlogsverleden aan de slag te gaan. Ze voelt dat ze er niet meer onderuit kan. Ze wil anders niet meer verder met haar rusteloze leven, waar­in ze steeds op zoek lijkt. Ze reist veel, verhuist veel. „Ik ben bij het Centrum ’45 (behandelcentrum voor men­sen met oorlogstrauma’s, red.) in Oegstgeest terechtgekomen. Dat was in 1985. Voor het eerst zat ik met lotge­noten aan tafel. Je hoefde niets te zeg­gen. Iedereen had praktisch hetzelfde meegemaakt. Ik kwam thuis. Ik werd in een warm bad getrokken.” Ze is nog altijd rusteloos, heeft de hele we­reld bereisd en reist nog veel. Ze is 28 keer verhuisd, maar woont inmiddels alweer acht jaar in Cadzand-dorp met uitzicht op de polder. ‘Mijn hang naar ruimte en weidsheid is te relateren aan het Indische landschap.

In mijn zoektocht daarnaar kom ik uit op de zee, op het water in het algemeen.’ (Citaat uit boek)

Geschreven heeft ze altijd. „Laden, mappen vol. Over mijn leven, over mijn reizen, over mijn verhuizingen, over mijn kinderen. ‘Wat doe ik er­mee?’, dacht ik een tijdje geleden. Steek ik er de fik in of ga ik er iets mee doen. Ik heb tot het laatste beslo­ten. Ik wil dit verhaal vertellen, ook voor de buitenwacht, het verhaal van een oorlogskind. Toen ik uit het jap­penkamp kwam, was ik 9 jaar. Ik woog 15 kilo. Ik was drie, vier jaar gele­den op Ambon. Een vrouwelijke gids leidde ons rond in een sagopalmfa­briekje. Op de grond lag rood spul, af­val van sagopalm. Ik realiseerde me toen: ‘Ik sta op mijn voer’. Dat was het eten in ons kamp: rode vezels. ‘Blubber’, noemden we het. Op zo’n moment kan ik er woorden aan ge­ven, aan het leven in dat kamp. Maar verder heb ik er de woorden nog niet voor gevonden. En ik vraag me af of ik die ooit zal vinden.”

‘Kom vanavond met verhalen, Hoe de oorlog is verdwenen, En herhaal ze dui­zend malen, Alle malen zal ik wenen.’ (Uit gedicht ‘Vrede’ van Leo Vroman)

In haar boek citeert ze uit het gedicht Vrede van Leo Vroman over het door oorlog veroorzaakte verdriet. Het oor­logsverleden en het verlies van haar geboorteland raakt ze nooit meer kwijt. Ze moet ermee leven, wat door de jaren heen en nu met de verschij­ning van haar boek (en de reacties er­op) draaglijker is geworden. „Ik heb geprobeerd duidelijk te maken wat een oorlog met een kind doet. Je neemt dat de rest van je leven met je mee. Je ziet ze nog haast dagelijks op televisie: de kinderen in Syrië, in Soe­dan. Zij zijn de kinderen van de reke­ning. Als je in hun ogen kijkt, zie je een hoop wijsheid én leegte. Ik zie het, ik kan het niet overslaan, maar ik kan er niet goed tegen.”

Ineke van Geest –Migrant in het vader­land, Van Nederlands-Indië via het Jap­penkamp naar Holland.
Uitgeverij Walburg Pers, 19,95 euro.
spectrum@depersdienst.nl

Foto rechts: Een tekening van Ineke van Geest, gemaakt in het Jappenkamp. Ze is hier 6 jaar.

Foto hier onder: Het gezin Van Geest in 1939 op het eiland Nias. Ineke zit helemaal rechts.

Foto’s uit privébezit