De Indische moeder van Rob Sipkens (74) uit Veldhoven raakte ongewild
zwanger van een Japanse politie-functionaris tijdens de oorlog in
Nederlands-Indië. Na een lange en heftige identiteitscrisis wist hij in het
reine te komen met zijn afkomst.
• “Vanaf mijn vroegste jeugd had ik het gevoel dat er iets was met mij. Iets wat iedereen wist behalve ik. Het maakte dat ik me onzichtbaar voor de buitenwereld wilde maken. Op school ging ik altijd achter de groot-
ste jongen zitten om maar vooral niet op te vallen. Een kind voelt feilloos aan dat er iets niet klopt en dat gevoel maakte dat ik me schaamde voor mezelf zonder dat ik wist waarom. Ik vermoedde dat dit ‘familiegeheim’ met mijn biologische vader te maken had, over wie nooit werd gesproken. Tot mijn oudste halfbroer op een keer tegen me zei: ‘Wat weet jij eigenlijk over je echte vader?’
Ik was toen al ergens in de veertig. Zijn vraag gaf de doorslag; ik vond dat ik recht had te weten waar ik vandaan kwam en eiste van mijn moeder dat ze eindelijk de waarheid vertelde.
Die waarheid was schokkend. Tijdens de bezetting van Indië behoorden mijn oma en haar twee dochters tot de mensen die niet in een interneringskamp zaten: de ‘buitenkampers’. Als 19-jarig meisje raakte mijn
moeder bevriend met een Japanse politiefunctionaris.
Hij beschermde haar tegen een lid van de Kempeitai, de beruchte Japanse militaire politie, die haar steeds lastigviel. Hij werd verliefd op haar en wilde met haar trouwen. Mijn moeder wilde niet, zag hem gewoon als vriend. In een dronken bui heeft hij haar toen misbruikt en raakte ze zwanger.
Haar verhaal sloeg de grond weg onder mijn bestaansrecht. Kennelijk was ik een ongewenst kind, een kind van de vijand. Een wrede vijand, zo had ik geleerd op school en uit de verhalen van Indische mensen. Ik raakte in een identiteitscrisis, want wie was ik eigenlijk?
Mijn leven was één grote leugen. Ik was verbitterd, boos en depressief. Moest ik zo’n vader accepteren? Ik vind mannen die vrouwen misbruiken verachtelijk – en zo iemand bleek mijn vader te zijn. Daarna had ik jaren-
lang nauwelijks contact meer met mijn moeder, ik was boos dat ze deze voor mij zo belangrijke informatie niet veel eerder had verteld.
Via een Indische vriend die een soortgelijke situatie als ik had meegemaakt, kwam ik in contact met Sakura, een stichting die de belangen behartigt van Japans-Indische nakomelingen. Daar kon ik mijn verhaal kwijt aan lotge-
noten die begrepen wat ik doormaakte. Het gaf herkenning en erkenning.
Langzaamaan kwam ook de acceptatie met mijn verleden, met mijn afkomst. Ik had een opa die notabene in een interneringskamp heeft gezeten en lang met wrede Japanners te maken heeft gehad. Toch hebben mijn oma en hij mij liefdevol opgevoed toen mijn moeder in Nederland studeerde. Mijn moeder had me in een weeshuis kunnen achterlaten op Java, maar deed dat niet. Ze heeft me altijd hetzelfde behandeld als de kinderen die ze naderhand met haar Nederlandse man kreeg.
Na verloop van tijd zocht ik toenadering tot haar. Ik stelde haar vragen over mijn vader: wie was hij, hoe zag hij eruit? Ik zag dat die vragen pijnlijk voor haar waren, maar ik vond ook dat ik het recht had deze existentiële vragen te stellen: wie ben ik, waar kom ik vandaan?
Langzaamaan begon mijn moeder te vertellen. Dat het een man was die heel respectvol bij haar moeder om haar hand had gevraagd. Dat hij een man was die voor niemand bang was en haar tijdens die oorlogssituatie
een gevoel van veiligheid heeft gegeven. En dat ik qua uiterlijk precies op hem leek. Dat schokte me. Hoe confronterend moet dit voor haar zijn geweest, een kind dat het evenbeeld was van de man die haar had misbruikt?
Na vele jaren is het me gelukt me te verzoenen met mezelf; ik wilde beslist geen slachtoffer zijn. De zoektocht naar mijn identiteit is een langdurig proces geweest, waarbij ik mijzelf laagje voor laagje heb leren ontdekken. Tot ik bij de kern was van wie ik ben en ik eindelijk hardop durfde te zeggen: ‘Ik mag er zijn… Dit is wie ik ben.’ Het gaf me een ongelooflijk gevoel van bevrijding. Tegenwoordig durf ik eindelijk mijn emoties te
uiten en leer ik steeds meer te luisteren naar mijn gevoel.
Een oorlog is een extreme situatie, waarin mensen extreem handelen. Wie ben ik om daarover te oordelen?
In 2009 bezocht ik Japan via het Japan-Netherlands Peace Exchange Program. En tot mijn verrassing voelde het tijdens die reis als een soort van thuiskomen. Ik werd in het Japans aangesproken, alsof ik een van hen
was. Ik besefte dat de helft van mijn roots hier lag, in dit land van mijn vader. En dat ik niet verantwoordelijk ben voor de daden van mijn vader. Dat het allemaal veel genuanceerder ligt dan het zwart-witdenken waar wij
vaak mee zijn opgevoed.
Ik heb me uiteindelijk verzoend met mijzelf en ben nu trots op zowel mijn Indische als mijn Japanse afkomst. Ik ben actief voor Sakura en de stichting Dialoog Nederland-Japan-Indonesië. Beide organisaties vinden dat het verleden niet vergeten mag worden, maar dat dit geen belemmering mag zijn om met elkaar te zoeken naar dialoog en verzoening.” ▪
Dit artikel stond in de Plusonline juli 2020.